Home / Blog / Kinderen voor Kinderen: van zelfverzekerde rebellen naar kwetsbare tobbers

Kinderen voor Kinderen: van zelfverzekerde rebellen naar kwetsbare tobbers

LATER LEZEN

In 2019 bestond Kinderen voor Kinderen veertig jaar. Ter gelegenheid daarvan analyseerden Feike Dietz en Laurens Ham het complete oeuvre. Ze deden daarvan maandelijks verslag in de Groene Amsterdammer, waardoor hun inzichten breed toegankelijk zijn.

De eerste aflevering gaat over dromen: de klassiekers ‘Op een onbewoond eiland’ (1981) en ‘Ik heb zo waanzinnig gedroomd’ (1980) verbeelden volgens Dietz en Ham “de kinderwens om de ontnuchterende alledaagse werkelijkheid te ontvluchten en in te ruilen voor een utopische droomwereld”. Dat dromen is gebleven, maar in de meer recente liedjes willen kinderen ook iets doen om die droomwereld werkelijkheid te maken. Helaas: “De kinderogen zien haarscherp, maar de kinderstem heeft geen gewicht”.

Aflevering 2 gaat over kerstmis. Het terugkerend thema is daar ongemak. Dat komt door de ‘post-christelijke linkse moraal’ van het programma, die vraagt om een balanceeract: “de kinderen worden aangezet tot reflectie op hun bevoorrechte positie tijdens de kerstdagen, maar kunnen niet worden opgevoed tot mini-activist”.

De derde aflevering richt zich op het exotisch wij-zij-denken dat zo kenmerkend is voor het programma. Culturen worden tegenover elkaar gezet, verschillen worden benoemd – zoals in het nummer ‘Baklava of rijstevla’ (1995): couscous tegenover patat, Marrakech tegenover Appelscha, moskeeën tegenover sneeuwpret. Vooral eten wordt aangegrepen om tot een beter begrip van culturele verschillen te komen. In 2017 is dat volgens Dietz en Ham “fusion cooking” geworden, niet meer contrasteren maar tot elkaar komen.

Deel 4 behandelt anders zijn, uitsluiting en de inclusiviteit van KvK zelf. Raciaal verschil staat aan de basis van het programma volgens de auteurs, en dat maakt dat aan het begin voor kinderen van kleur een ondergeschikte rol was toebedeeld. De typecasting verdween pas na de jaren negentig (!), alhoewel: “wie tegenwoordig naar KvK kijkt, ziet nog altijd vooral slanke, vermoedelijk welgestelde, Goois aandoende kinderen aan het werk”. De Gooise R en de rol van klasse zijn nooit weggegaan, wat een eigen aflevering (8) verdient.

Aflevering 5 analyseert hoe werk wordt gerepresenteerd in de liedjes, aflevering 6 doet dat met sporten en bewegen, aflevering 7 met prestatiedruk.

In aflevering 9 gaat het over de relatie met ouders. Dietz en Ham signaleren daar een opmerkelijke verschuiving: van “hedonistisch, ongehoorzaam wicht dat in opstand kwam tegen zeurende moraalridders van vaders en moeders” naar verstandige kinderen met onverantwoordelijke ouders. Waren ouders eerst mensen die je in de weg zaten en van alles van je wilden, zijn het nu mensen die naast je staan. KvK weerspiegelt daarin overigens maatschappelijke ontwikkelingen: kinderen zijn anders gaan kijken naar ouders, veel minder vanuit een generatieconflictperspectief. Hierop aansluitend laten de auteurs in aflevering 10 zien hoe rond 2010 de puberteit uit de liedjes verdween. Volgens hen komt dat omdat de doelgroep jongeren is geworden.

Aflevering 11 zoomt in op genderrollen. Daar werd en wordt graag meegespeeld. Een jongen zingt ‘Bang voor de bal’ (1989), een meisje ‘Ik hou van hard (2008). Wanneer ze iets verder kijken dan dit soort activistische liedjes zien Dietz en Ham vastgeroeste ideeën over gender. Dat is tegenwoordig minder zichtbaar, maar dat komt niet per se door progressiviteit: “Voor een deel heeft dat met veranderende solorollen te maken: steeds meer liedjes worden door gemengde groepen kinderen gezongen in plaats van door één solist die over zijn of haar specifieke situatie zingt.”

De slotaflevering 12 bevat overkoepelde conclusies. De onderzoekers wijzen erop dat de productie sterk is geprofessionaliseerd. KvK is nu een “krachtig en multimediaal merk”, met de nadruk op merk. Ook de boodschap is veranderd: “Het goedhartige, wat paternalistische zingen voor het goede doel heeft plaatsgemaakt voor een gelikte can do-houding.” Het draait nu om maakbaarheid, particulier initiatief. Het programma sluit nu dus aan bij het huidige politieke klimaat van neoliberalisme, al gebruiken Dietz en Ham dat woord niet.

“In dat nieuwe Nederland hoort een ander koorkind thuis, dat met andere middelen luisterende kinderen ertoe aanzet de wereld op een andere manier te verbeteren. Wij zien in die vier decennia KvK drie perioden terug: tussen 1980 en 1992 werden de koorzangers in de rol van weldoeners geplaatst, tussen 1993 en 2004 waren ze voor de luisteraars een beste vriend en speelkameraad en sinds 2005 ontwikkelden de koorkinderen zich tot rolmodel.”

Tot 1992 ging de opbrengst van de platenverkoop naar een goed doel, de Speelgoedactie. De auteurs stellen dat mensen de muziek dus (ook) kochten om iets goed te doen. Omdat dat wegviel, werd meer ingezet op identificatie. De thema’s werden nu onderwerpen waar ‘gewone’ kinderen mee zitten, zoals een scheiding. En zo veranderden de koorkinderen van zelfverzekerde rebellen in kwetsbare tobbers.

TAGS
DEEL DIT BERICHT