Interesse van politieagenten in cybermisdaad
De eerste plek waar misdaad gemeld wordt, is het politiebureau. De dienstdoende agent moet daarom verstand hebben van verschillende soorten vergrijpen, waaronder cybermisdaad. Helaas hebben de meeste agenten onvoldoende training om dergelijke misdaad te onderzoeken, waardoor fouten in de beginfase (opslaan van bewijs, horen van getuigen) verstrekkende, negatieve gevolgen kunnen hebben. Uit eerder onderzoek weten we dat interesse in cybercrime de beste voorspeller is voor een goed getrainde cyberagent. Welke variabelen bepalen dit?
In een recente studie [abstract] werden 268 Amerikaanse politieagenten ondervraagd. Hun achtergrondkenmerken waren representatief voor het gehele Amerikaanse politiekorps, zo was bijvoorbeeld 40 procent hoogopgeleid en was 87 procent man.
Interesse in training
Uit het onderzoek blijkt dat de interesse in training op het gebied van cybermisdaad beperkt is: slechts 58 procent gaf dit aan, tegenover 28 procent die geen interesse had in training op dit gebied. Deze interesse in training werd het beste voorspeld door achtergrondkenmerken, blootstelling aan cybermisdaad (in de media, in privékring of op het werk) en computerbekwaamheid. Oudere agenten en niet-blanke agenten hadden meer interesse in training. Niet geheel onlogisch bleek dat mensen die al training hadden genoten, minder interesse hadden in nog meer training. De onderzoekers hebben ook gevraagd naar perceptie van cybermisdaad (aard, frequentie, ernst), maar dit cluster bleek geen effect te hebben op interesse in training.
Interesse in werk
Van de ondervraagden had maar veertig procent interesse in het doen van cybercrime-onderzoek. Het percentage dat bij deze vraag geen mening had, ligt erg hoog: maar liefst een derde. Bij het onderzoeken van de interesse in werk zijn dezelfde clusters van variabelen gebruikt als bij interesse in training. Ook hier bleek dat oudere agenten meer interesse hadden. Blootstelling bleek geen significant effect te hebben. Opmerkelijk genoeg leidt training niet tot meer interesse in het oplossen van cybermisdaad. Computerbekwaamheid bleek ook hier belangrijk. Hoe meer vaardig met de computer, hoe meer interesse in dit soort werkzaamheden. Perceptie van cybermisdaad bleek hier wel een rol te spelen: agenten die vonden dat cybermisdaad onvoldoende serieus wordt genomen, hadden meer interesse in dit werk, net als agenten die vinden dat cybermisdaad de aard van het politiewerk gaat veranderen.
Conclusies
Het algemene profiel van een Amerikaanse agent met interesse in cybermisdaad is een oudere agent zonder training maar met computervaardigheden die vindt dat deze nieuwe vormen van misdaad het politiewerk veranderen. Blootstelling aan cybermisdaad speelt geen belangrijke rol. Het is belangrijk op te merken dat in tegenstelling tot wat gedacht wordt, eerdere training op dit vlak geen effect heeft. De auteurs gaan niet in op deze tegenstelling: zonder training op het gebied van cybermisdaad kan een agent immers minder adequaat reageren op cybermisdaad.